zaterdag 22 maart 2014

Ondergronds

Al van kleins af aan houd ik van begraafplaatsen.
Gedurende mijn jeugd bezocht ik menig dodenakker, vooral tijdens vakanties.
Ik had altijd al zo mijn eigenaardigheden, zullen we maar zeggen.
Zo at ik regelmatig vissenvoer en had ik vaak last van 'lachhanden'. Het laatstgenoemde fenomeen hield in dat alle kracht uit mijn handen wegvloeide doordat mijn handen moesten lachen.
Mijn fantasievrienden Ressa en Kenda hielden me gelukkig altijd in de gaten, dus het is nooit de spuigaten uitgelopen.


Het vissenvoer laat ik tegenwoordig staan en over mijn lachhanden ben ik heen gegroeid, maar mijn fascinatie voor begraafplaatsen is gebleven.
De vrijblijvendheid van het bezoeken van de plekken des doods, is wel veranderd.
De dood heeft inmiddels een gezicht gekregen.
Wandelend over een begraafplaats in Frankrijk, dacht ik voor de zoveelste keer na over de aantrekkingskracht van de beladen grond.
Is het een vorm van bezweren? De dood dichtbij houden om er vertrouwd mee te geraken, hem te leren kennen? Of zwengelt de nabijheid van de dood juist mijn levenslust aan?
Een paar maanden geleden schreef ik een gedicht over iemand die vreselijk gemist wordt.
De begraafplaats waar hij ligt, is me dierbaar. Maar het enige dat aangezwengeld wordt als ik zijn graf bezoek, is ongeloof. Begraven worden is tot daar aan toe, maar doodgaan? Nee, dat is niks gedaan.



Zorgvlied


daar staand
met de dood aan weerszijden
smekend om aandacht
keert het leven zich ondersteboven
 
ik kijk in de grond
en zie hem liggen
het lichaam
dat hem zo genadeloos
in de steek liet
gevloerd
als weke krijger
 
kom maar weer naar boven
zeg ik
nu is het mooi geweest
er groeien bloemen
op je buik





Geen opmerkingen:

Een reactie posten