“En je flappen? Laat eens zien?”, vraagt de luidruchtige
vrouw aan haar tafelgenote.
De andere vrouw tovert
haar oren tevoorschijn door haar rood geverfde haren omhoog te houden.
“Ja, omdat je zo’n klein hoofd hebt, zijn ze groot. Maar
in principe zijn ze niet heel groot, het komt doordat ze aan jouw hoofd
vastzitten.” De praatgrage vrouw nipt van haar koffie en bestudeert haar tafelgenote
grondig.
“Op zich vind ik die nieuwe kleur van je haar niet mooi,
maar in combinatie met wat je nu aan hebt, kan het dan wel weer.”
De andere vrouw zegt niet veel, maar glimlacht steeds
beleefd. Af en toe kijkt ze naar buiten.
Ze heeft een lief gezicht, in tegenstelling tot de
recht-voor-zijn-raap-vrouw tegenover haar.
Of laat ik me nu beïnvloeden door mijn ergernis over diens
vrijpostige opmerkingen?
Had ik de uitstraling van de vrouw ook onsympathiek
gevonden als ik haar niet had horen praten?
Ze oreert verder. “Laatst was ik met mijn kleindochter
aan het winkelen. Die kan echt alles hebben. Ging van die leuke ballerina’s
passen. Ze heeft wel hele grote voeten. Maar dat geeft niet hoor.”
De vrouw spreekt steeds harder. Haar Gooise tongval
schalt door het nagenoeg lege café.
Ik probeer mijn aandacht te richten op het leven buiten. Een
oude meneer laat zijn hondje uit, een als vlinder geschminkt meisje fladdert
voorbij, een junk raapt een platgetrapte sigaret op.
De stem van de vrouw dringt zich weer aan me op. “Je hebt
het steeds meer, dat mensen onaardig zijn. Vroeger was dat toch echt veel
minder hoor.”
Ik bijt mijn tong af om niet te vragen of de vrouw
vroeger zelf ook minder onaardig was. Zeker nu blijkt dat ik sowieso tot de
generatie onaardige mensen behoor.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten