donderdag 1 mei 2014

Thuiskomen

Zo’n twee weken geleden kreeg ik de sleutels van een huis. De week voorafgaand aan dit moment kropen de dagen voorbij. Het grote geluk dat me ten deel leek te gaan vallen – een eigen huis – verwarde me mateloos.
In mijn hoofd kropen de adders al met ontblote tanden onder het gras vandaan, klaar om me te grazen te nemen.
Mijn visoenen bleken – zoals wel vaker het geval – niet overeen te komen met de werkelijkheid. De adders hebben zich niet laten zien en ik heb een contract getekend.
Het verbaast me dat een portie geluk me zo in een web van angsten kan drijven.
Ben ik dan elke vorm van onbevangenheid kwijt?
Zo ja, dan is het tijd om een zoektocht naar de onbevangenheid te starten.
Het zal wel weer iets met de leef-in-het-nu aanpak te maken hebben.
Ik moet denken aan een schilderijtje dat ik van mijn opa geërfd heb. ‘Pikerje net, it komt dochs oars’.
Pieker niet, het gaat toch altijd anders.


Het nieuwe huis wordt steeds meer mijn nieuwe thuis.
Gisteren beleefde ik er mijn eerste nacht. Pas nu mijn bed verhuisd is, kan mijn hoofd mee verhuizen.
Mijn achttien huisgenoten zijn verruilt voor twee buurmannen boven en één buurman onder mij.
De achternaam van mijn nieuwe onderbuurman staat vermeld op het monument op de Dam. Dat vertelde hij bij onze eerste ontmoeting. In één adem noemde hij zijn naam en dit uitzonderlijke feit.
Heel veel verder zijn we niet gekomen in ons eerste gesprek.
Maar de geschiedenis van Amsterdam huist kennelijk onder mijn kont.
Er valt nog veel te ontdekken in het nieuwe huis. Geluk zit naar het schijnt in een klein hoekje, dus laat staan hoeveel geluk een huis met heel veel hoekjes herbergt.
Ik sluit de adders alvast op. En mocht er toch één ontsnappen: in mijn huis ligt in ieder geval geen gras.