donderdag 30 april 2015

Leve de koning

In alle vroegte worden de straten bevolkt door mensen met oranje t-shirts en vlaggetjes op hun wangen, klaar om afgedankte spullen een nieuw leven te geven. De hoeveelheid goedgemutste mensen per vierkante meter in onze hoofdstad is op Koningsdag onnoemelijk groot.
Men praat honderduit met voorheen onbekenden, knikt liefdevol naar kinderen die met een zekere overmoed ‘Vader Jacob’ op de viool spelen, men eet kleffe cakejes van kinderen met snottebellen.Men onderhandelt over euro’s voor de lol, men beweegt zich zonder ergernis tussen mensenmassa’s en telt geen calorieën als de eerste hotdog naar binnen wordt gewerkt. 
De aanblik van een bejaarde man met een oranje vlinderdas en pet op raakt me, ik stel me hem voor in de ochtend, zorgvuldig zijn feestelijke outfit uitkiezend.
Daarna eet hij de oranje tompouce die hij de dag ervoor bij de bakker heeft gekocht.
Een ander aspect dat me jaarlijks ontroert – ik ben nu eenmaal een zachtgekookt ei – is de schaamteloosheid waarmee een ieder zijn ouwe troep tentoonspreidt. Proberen de meeste mensen in het dagelijks leven de schijn op te houden dat ze met smaak hun interieur en garderobe samenstellen; met Koningsdag schaamt niemand zich voor zijn oude afgetrapte kleedjes, bekers met reclameleuzen, shirts met gele plekken onder de oksels en gedragen pantoffels.
Dit zijn wij. Eat this, suckers.
 
Aan het einde van de dag is daar altijd het moment die je wist dat zou komen.
De kraampjes zijn opgedoekt, de kinderen liggen weer in bed, de vrijmarktbezoekers ploffen rozig neer op de bank.
De straten worden niet langer bevolkt door goedgemutste oranjevrienden, maar door roekeloze dronkenlappen. De sfeer slaat om, grilligheid neemt de overhand, laveloze mensen vormen de hoofdmoot op straat.
Zo trof ik een jongen in een oranje poloshirt met een zeer specifieke vorm van Gilles de la Tourette. Althans, ik hoop dat dat de aanleiding was van zijn mistroostige gedrag. In praktisch iedere zin die hij uitsprak, kwam het woord ‘kanker’ voor.
Rot op, kankermongool. Of ik sla je de kanker in met je kankerbek. Krijg de kanker.
Aanleiding voor zijn aanval was het feit dat men niet snel genoeg aan de kant ging voor hem en zijn scooter. Na de kankerparade zag ik achtereenvolgens iemand huilen en kotsen op het fietspad, iemand bewusteloos liggen in een bushokje en iemand gooien met glazen.
Met rode vlekken in mijn nek fietste ik terug naar huis.
Eenmaal thuis dacht ik terug aan de ochtend. Besmet door de lelijkheid die ik net had aanschouwd, kon ik me de ochtend bijna niet meer voor de geest halen.
Maar kijkend naar de ouwe troep die ik had overgenomen, denkend aan de opa met de oranje pet, verdwenen de rode vlekken.
Het was een mooie dag.




zaterdag 25 april 2015

Make music, not war

Mijn buurman vertelde me onlangs dat hij een landgoed in Oost-Afrika heeft.
Hij rijdt daar rond in een hele grote auto met enorme bumpers en wielen en zonnepanelen op het dak. En hij draagt altijd zijn kalasjnikov bij zich, voor het geval hij Boko Haram tegenkomt.
Ik geef mensen altijd het voordeel van de twijfel waar het op sterke verhalen aankomt, maar mijn buurman wordt geteisterd door deurwaarders, politieagenten (hij blijkt nog dertien dagen te moeten ‘zitten’) en zijn alcoholisme, dus zijn verhaal bracht toch een zekere achterdocht bij mij teweeg.
Pas geleden hield hij vanuit zijn keukenraam een toespraak, gericht aan de leiders van de USSR.
Tussendoor kreten van diverse apensoorten, zijn specialiteit.
Wat moet het druk zijn in die kop, denk ik altijd.
Behalve als hij gitaar speelt. Dan is hij stil. Of zingt zachtjes mee.
Als Tony muziek maakt, lijkt hij zijn leven en zijn apenkreten te parkeren en zich onder te dompelen in vredige sferen.
 
Afgelopen zaterdag was ik met mijn vader naar een concert. Zeventienduizend mensen, twee ouwe rotten in het vak en een band zo groot als een gemiddelde kleuterklas.
Zodra de eerste tonen door de gigantische zaal klonken, verwerd de rumoerige mensenmassa tot een gelukzalige meute, swingend op stoeltjes, vriendelijk lachend naar de meeswingende buurman.
Er was alleen muziek. Zorgen verdwenen even naar de achtergrond, geld speelde geen rol, smaken verschilden niet.
‘Like a bridge over troubled water’, zongen de zeventienduizend enthousiastelingen in koor.
Met zijn allen vormden we de brug.
De magie van muziek. Ik kan er geen genoeg van krijgen.



woensdag 15 april 2015

Kumaré Kumaré

Naast me zit een man uitermate zwaar te ademen. Het is alsof er iets zijn lichaam uit moet en de enige weg naar buiten is via zijn neus. Hij in- en exhaleert alsof zijn leven er van af hangt. Ik check of het goed met hem gaat, maar hij ziet er uit alsof hij net is weggelopen bij een meditatiecursus. Is dit dan het toonbeeld van zen?
Ik denk terug aan een documentaire die ik onlangs zag.
De westerse dertiger Vikram besluit zich daarin uit te geven voor een goeroe genaamd Kumaré.
Hij wil aantonen dat men geen goeroe nodig heeft om te leren hoe te leven. We weten het allemaal al lang, zo stelt Vikram.
Alleen loopt zijn sociale experiment al snel uit de hand. Hij krijgt trouwe volgelingen, zijn verzonnen methode en taal schalt door Amerikaanse yogacentra en mensen vallen hem huilend van dankbaarheid om de hals. Vikram raakt zo van slag dat hij op den duur even zelf gaat geloven dat hij bijzondere krachten bezit. Het moment om te onthullen dat alles een farce is, stelt hij keer op keer uit. Uit angst, uit liefde voor zijn volgelingen, uit medelijden.
Als het moment daar is en Vikram zonder zijn gewaad, geschoren en met een hipsteroutfit een bijeenkomst binnenwandelt, zijn de goedgelovigen in shock.
Hun goeroe blijkt een doodnormale jongen uit New Jersey.
Een aantal kwade volgelingen daar gelaten, blijkt het doel van Vikram behaald: het gros lacht en huilt, voelt zich weliswaar belazerd, maar krachtiger dan ooit.
Ze spreken stuk voor stuk lovend over de liefdevolle aandacht die Kumaré aan hen schonk. Die liefde had hen de broodnodige kracht en zelfvertrouwen ingeboezemd.
Tante Jans zei het al in Ciske de Rat: “Cis, je hebt gewoon een beetje liefde nodig.”
Bovenstaande constatering zal iedereen beamen en toch zoeken we ons suf.
Ook ik heb geademd tot ik er bij neer viel, dagboeken bijgehouden, gemediteerd en hartgrondig mezelf het nu in gedacht, maar ik geloof dat Kumaré en Jans gelijk hebben.
We weten het allemaal al lang. Hoe te leven. Gooi er een schepje liefde bij en de cocktail is nog beter te pruimen.
Renate Dorrestein schreef ooit: ‘Soms gaat het leven de ene kant op, en wij de andere. Iets zinnigers valt er uiteindelijk niet over te zeggen’.



donderdag 9 april 2015

Golden Schaar



S T A R. De letters in de etalage werden gevormd door lichtpeertjes. De vertaalmachine in mijn hoofd registreerde S T E R. Maar er stond star. En er werd ongetwijfeld ster bedoeld, maar waarom stond dat er dan niet gewoon?
Ik stelde me voor dat de winkel eerst  K O P P I G in de etalage tentoonstelde, maar dat S T A R toch beter de lading dekte. Bovendien scheelde het weer twee letters aan peertjes, iets wat hun milieubewustzijn ten goede kwam.
Deze winkel predikte eigenheid. Ik moest er zeker eens heen.
Onlangs zag ik mensen eten bij restaurant Golden Pauw. Ik vroeg me af wat er niet had gedeugd aan de naam Gouden Pauw. Of Golden Peacock. Wie had er tijdens de brainstormsessie over de naam van het restaurant geopperd dat het misschien mooi zou zijn om een mix van talen te hanteren? Bij kledingmakerij Golden Schaar was deze invloedrijke persoon wederom langs geweest tijdens de vergaderingen.
Mijn vrienden zouden me raar aankijken als ik opeens zou zeggen dat ik een golden armband gekocht heb. Ze zouden het op z’n zachtst gezegd crazy vinden.
Maar actually heeft het ook wel iets feestelijks. We omarmen de verschillende culturen om ons heen, communiceren in allerhande talen, dus waarom dan ook niet een beetje mixen her en der op gevels en in etalages. C’est tout.
Ik probeer te geloven dat elke irritatie – groot of klein – uiteindelijk om te buigen valt tot iets positiefs. Al is het maar voor je eigen zielenheil.

Ik zou willen dat de man die het leven van mijn broertje en zijn vriend zuur maakt zijn ergernis ook zou kunnen ombuigen. Hij stoort zich overduidelijk aan een verliefd stelletje van het hetzelfde geslacht. Het stoort hem dermate dat hij ’s nachts zijn bed uitstapt om de deur van mijn verliefde familieleden open te breken. Het stoort hem zelfs zo dat hij besluit hun autoruit in te slaan. Het gedrag van deze man irriteert me mateloos. Maar het ombuigen is me gelukt. Deze man is niet kwaadaardig, maar meelijwekkend.
Deze man ontbeert liefde en geluk in zijn leven. Realiseert zich zijn gemis bij de aanblik van elke vorm van geluk. Is misschien latent homoseksueel en kan daar niet voor uitkomen.
Maar - eerlijk is eerlijk - ik zou wel wensen dat er Golden Klootzak  op zijn gevel prijkte.



dinsdag 13 januari 2015

Alles is mogelijk

Exact een jaar geleden zette ik mijn eerste schrijfsel  online. Ik kwam net terug uit Berlijn en had besloten er iets van te gaan maken in 2014.
2014 zou het jaar worden van de grote ommekeer, weg met de allesverzengende schaamte over – ja waarover niet eigenlijk.
Inmiddels is er een jaar verstreken. De Grote Verandering heeft niet plaatsgevonden.
Maar wederom keerde ik tien dagen geleden met hernieuwde moed terug uit Berlijn.
Thuis gekomen kwam ik mijn nagenoeg lege agenda onder ogen.
Het jaar 2015 blijkt volgens mijn agenda het jaar waarin alles nog mogelijk is.
 
Ik vraag me af met welk voornemen de barbaren die op 7 januari toesloegen het nieuwe jaar zijn ingegaan. Zouden zij met elkaar geproost hebben op Oudejaarsavond?
Wat zeg je tegen elkaar als je weet dat je een week later de wereld in brand gaat zetten?
Ik wens je een voorspoedige slachting? Maak Mohammed trots dit jaar?
Alles is mogelijk in 2015, als je maar echt wilt?
 
Alles is mogelijk. Dat mantra predikt menig gekkendokter om de patiënt te doen geloven dat dingen weer beter kunnen worden. Alles is mogelijk, houd moed.
De afgelopen dagen bleek ook dat alles mogelijk is.
Het tot voor kort positieve mantra heeft voor mij een bittere bijsmaak gekregen.
Maar het jaar is nog lang niet voorbij. Laten we er iets moois van maken met elkaar. Alles is tenslotte mogelijk.










zondag 16 november 2014

Nachtvogel

Hij kwam uit België. Vier dagen was hij in Amsterdam.
Naar wat ik meende te verstaan, ging hij over twee weken trouwen. Maar dat zou ook een vriend van hem geweest kunnen zijn; de karaokezangers in het café maakten het bar moeilijk om zijn zacht uitgesproken Belgische dialect te volgen.
Voor ik het in de gaten heb, staat er een vol glas wijn voor mijn neus. Ook mijn vrienden worden door de gulle Belg bediend.
Aanvankelijk vind ik het een beetje een griezel. Eerlijk is eerlijk. Er ontbreken wat tanden in zijn mond en van gepast afstand houden heeft hij kennelijk nooit gehoord. In zijn wat oudere uitgemergelde hoofd wonen twee vriendelijke ogen, dat moet gezegd.
Het lukt me niet om weg te lopen.
Misschien dat zijn hand op mijn kont het ook enigszins bemoeilijkt, maar verder houdt niets me tegen. Het is druk en warm in de kroeg, mijn vrienden staan verderop te kletsen.
Hij vraagt of ik uit Amsterdam kom. En wat ik zoal doe.
Ik vertel dat ik actrice ben en net gespeeld heb. Uitspreken dat ik actrice ben veroorzaakt overigens altijd een rode kop bij mij, ook deze avond. Hij lacht uitbundig zijn beperkte aantal tanden bloot.
“Ah, ge hebt gespeeld met elkaar. In België is dat gelijk aan poepen.” Hij valt bijna van zijn kruk van het lachen.
Ik voel een lichte golf misselijkheid door mijn lichaam gaan bij het visualiseren van deze man tijdens het ‘poepen’.
Direct na zijn uitspraak verontschuldigt hij zich. Ik vraag me af of hij de walging uit mijn gezicht kan aflezen.
Hij bestelt nog een wijn, ik klok de vorige achterover.
Mijn vrienden wenken me en vragen of ze me moeten komen redden. Ik antwoord van niet, terwijl ik best weg wil. Maar het beeld van de dunne tandenloze Belg aan de bar van deze ietwat sneue kroeg, alleen op pad in de vreemde stad, laat me niet los.
Hij haalt zijn portemonnee tevoorschijn. Er zitten allemaal fotootjes in. Ik krijg ze allemaal te zien, maar twee foto’s haalt hij uit de hoesjes. Zijn ‘kindjes’. “Ik zie ze eens in de twee weken. Hun moeder en ik hebben problemen gehad, weet je.”. Hij neemt een slok van zijn bier. “Ik ben echt blij dat ik hun papa ben.”
Een stel corpsballen zingt een nummer van Michael Jackson. Ik ben dronken.
“Het is echt een rare tijd. In een paar maanden tijd de één na de ander weg. Kanker, weet ge. Dat is niet normaal hoor.”
Ik stamel wat en beaam de abnormaliteit van dat eindeloze sterven van jan en alleman.
“Het is ook geen doen”, weet ik uit te kramen. Hij verstaat me niet, ik herhaal het nog een keer of drie. Maar de drank maakt dat mijn mond woorden vervormt tot een brij.
Eén van mijn vrienden zegt dat ik weg moet bij die man. Ik antwoord haar dat ik hem zo zielig vindt, zoooooo zielig. Streng spreekt ze me toe: iemand zielig vinden is eigenlijk helemaal niet respectvol. Of iets in die trant. Ik zeg dat ze gelijk heeft. Ze trekt me mee naar de dansvloer.
Daar aangekomen lul ik nog wat met een jongen in pak. Ik vind het saai.
Op de dansvloer verschijnt een jongen in een rolstoel. Hij zit daar roerloos in zijn stoel. De muziek staat keihard.
Ik sla mijn zoveelste glas wijn achterover. De wereld is gek geworden, denk ik.
Mijn andere vrienden staan inmiddels ook op de dansvloer. De Belg komt onze kant uit, hij zoent ons op de wangen en vertrekt. In zijn eentje de nacht in.
De kastelein staat inmiddels in de microfoon te blèren. “Danst er nou niemand met de jongen in de rolstoel? Kan er iemand met de jongen in de rolstoel dansen?”. Ik zie een vriendin haar best doen zijn kant op de dansen, een vriend komt naast me staan.
Ik weet niet of ik moet huilen of lachen, maar de wereld komt me ineens voor als een vreemde planeet. Mijn hoofd tolt. De vriend wijst me erop dat de jongen in de rolstoel erg op een collega van ons lijkt. We krijgen de slappe lach. Ik moet zo hard lachen dat ik omval. Mijn glas breekt.
Wat een treurnis, denk ik nog. Ondertussen vecht ik tegen de drang om in mijn broek te plassen van het lachen.
Zittend op de grond denk ik aan de Belg. Ik vond hem wél zielig. En niet omdat ik geen respect voor hem had. Soms mag je iemand best zielig vinden. En dan is een luisterend oor bieden helemaal niet disrespectvol. Ook als het best een vreemde vogel is. Misschien juist als het een vreemde vogel is.
Wel weet ik waarom ik wil huilen: ik ben bang dat ik ook die vreemde vogel ben. Over twintig jaar aan de bar in een sneue tent.
Maar dan hoop ik dat iemand gewoon met me komt praten. Met of zonder tanden. En als die mij dan stiekem een beetje zielig vindt, maakt me dat geen hol uit.
We ploeteren ons tenslotte allemaal door die malle wereld heen.



maandag 3 november 2014

Tony

“De openheid die we in Nederland hadden is weg.” “Niemand durft zijn bek nog open te doen.”
De geïnterviewde Amsterdammers  winden er geen doekjes om: sinds de dood van Theo van Gogh is Nederland ten prooi gevallen aan angst.
Het verkondigen van een mening die wellicht haaks op de heersende opinie staat, wordt ten zeerste afgeraden.
“Voor je het weet heb je een mes in je donder”, aldus een willekeurige Amsterdammer.


Ik heb een onderbuurman. Mijn onderbuurman kent bovenstaande angst niet.
Mijn onderbuurman verkondigt veel. Onomwonden en hard, qua inhoud en qua volume.
Nu moet daarbij vermeld worden dat mijn onderbuurman ook een fervent liefhebber van grote hoeveelheden bier is. En bij de coffeeshop om de hoek heeft hij een vaste klantenkaart.
Kortom: mijn onderbuurman opereert over het algemeen in een staat van lichte verdoving.
Tijdens zijn meest recente nachtelijke uitbarsting – tegen een geparkeerde auto bij ons voor de deur– brulde hij erop los.
‘Waaaaaaah! Waaaaaaah! Ik ben een brulaap!”, was de tekst die hij te berde bracht.
Het ontroerde me, een grote tandenloze man die als een kind zijn verbeelding uitte.
Toen hij er achteraan riep: “Waarom reageert er niemand?”, brak mijn hart.
Net toen ik besloot het raam te openen, verkondigde Tony – zo heet hij -  dat hij een ieder die uit het raam zou kijken, door zijn kop zou schieten.
Ik bleef liggen in bed, mijn oren gespitst.
Na de imitatie van een brulaap, volgde een aantal maal zijn favoriete scheldwoord: kuttenkoppen.
Kuttenkoppen!
Kuttenkoppen!
Kuttenkoppen!
Soms doet het me denken aan een aria. Een boze bariton die de wereld uitscheldt middels het zingzeggen van het woord ‘kuttenkoppen’.
Na de aria volgt doorgaans een weerspiegeling op de huidige maatschappij.
Slachtoffer van de tirade werd deze nacht onze Afghaanse buurman. “Hij belt altijd de smerissen. Gadverdamme. Gádverdamme. Rot op naar Kabul! Wegwezen hier, duivel.”
Tony windt er geen doekjes om. Ook zonder tanden weet Tony zich prima verstaanbaar te maken.
Ik laveer tussen gevoelens van haat en medelijden. In dit geval haat wat betreft Tony en medelijden wat betreft onze Afghaanse buurman.
Bij onze eerste kennismaking schudde Tony na enige aarzeling mijn hand en verkondigde direct er achteraan dat zijn achternaam terug te vinden was op het monument op de Dam.
Pas nu, een half jaar later, begrijp ik de boodschap die in deze opmerking verborgen zit.
Tony wil gezien worden.
Tony zoekt bevestiging. Dat hij bestaat. Dat hij wordt opgemerkt. Al dan niet gebeiteld in marmer.
Alleen is de vorm van zijn zoektocht naar erkenning nogal afschrikwekkend.
Ik veracht Tony als hij me ’s nachts weer uit mijn slaap houdt, zijn seksuele frustraties hardop uit, midden in de nacht bij me aanbelt.
Maar toen ik hem gister in het trappenhuis trof, met een groene krullende pruik op, zich verontschuldigend voor zijn -  naar eigen zeggen – extravagante bui, wilde ik hem beetpakken.
En bevestigen dat hij bestaat. En dat hij gezien wordt. Niet altijd van harte. Maar toch.