maandag 3 november 2014

Tony

“De openheid die we in Nederland hadden is weg.” “Niemand durft zijn bek nog open te doen.”
De geïnterviewde Amsterdammers  winden er geen doekjes om: sinds de dood van Theo van Gogh is Nederland ten prooi gevallen aan angst.
Het verkondigen van een mening die wellicht haaks op de heersende opinie staat, wordt ten zeerste afgeraden.
“Voor je het weet heb je een mes in je donder”, aldus een willekeurige Amsterdammer.


Ik heb een onderbuurman. Mijn onderbuurman kent bovenstaande angst niet.
Mijn onderbuurman verkondigt veel. Onomwonden en hard, qua inhoud en qua volume.
Nu moet daarbij vermeld worden dat mijn onderbuurman ook een fervent liefhebber van grote hoeveelheden bier is. En bij de coffeeshop om de hoek heeft hij een vaste klantenkaart.
Kortom: mijn onderbuurman opereert over het algemeen in een staat van lichte verdoving.
Tijdens zijn meest recente nachtelijke uitbarsting – tegen een geparkeerde auto bij ons voor de deur– brulde hij erop los.
‘Waaaaaaah! Waaaaaaah! Ik ben een brulaap!”, was de tekst die hij te berde bracht.
Het ontroerde me, een grote tandenloze man die als een kind zijn verbeelding uitte.
Toen hij er achteraan riep: “Waarom reageert er niemand?”, brak mijn hart.
Net toen ik besloot het raam te openen, verkondigde Tony – zo heet hij -  dat hij een ieder die uit het raam zou kijken, door zijn kop zou schieten.
Ik bleef liggen in bed, mijn oren gespitst.
Na de imitatie van een brulaap, volgde een aantal maal zijn favoriete scheldwoord: kuttenkoppen.
Kuttenkoppen!
Kuttenkoppen!
Kuttenkoppen!
Soms doet het me denken aan een aria. Een boze bariton die de wereld uitscheldt middels het zingzeggen van het woord ‘kuttenkoppen’.
Na de aria volgt doorgaans een weerspiegeling op de huidige maatschappij.
Slachtoffer van de tirade werd deze nacht onze Afghaanse buurman. “Hij belt altijd de smerissen. Gadverdamme. Gádverdamme. Rot op naar Kabul! Wegwezen hier, duivel.”
Tony windt er geen doekjes om. Ook zonder tanden weet Tony zich prima verstaanbaar te maken.
Ik laveer tussen gevoelens van haat en medelijden. In dit geval haat wat betreft Tony en medelijden wat betreft onze Afghaanse buurman.
Bij onze eerste kennismaking schudde Tony na enige aarzeling mijn hand en verkondigde direct er achteraan dat zijn achternaam terug te vinden was op het monument op de Dam.
Pas nu, een half jaar later, begrijp ik de boodschap die in deze opmerking verborgen zit.
Tony wil gezien worden.
Tony zoekt bevestiging. Dat hij bestaat. Dat hij wordt opgemerkt. Al dan niet gebeiteld in marmer.
Alleen is de vorm van zijn zoektocht naar erkenning nogal afschrikwekkend.
Ik veracht Tony als hij me ’s nachts weer uit mijn slaap houdt, zijn seksuele frustraties hardop uit, midden in de nacht bij me aanbelt.
Maar toen ik hem gister in het trappenhuis trof, met een groene krullende pruik op, zich verontschuldigend voor zijn -  naar eigen zeggen – extravagante bui, wilde ik hem beetpakken.
En bevestigen dat hij bestaat. En dat hij gezien wordt. Niet altijd van harte. Maar toch.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten